-
1 winden
winden1 winden, ophijsen2 winden, wikkelen♦voorbeelden:1 zich winden, wikkelen♦voorbeelden:eine gewundene Treppe • een wenteltrapsich durch die Menschenmenge winden • zich een weg door de mensenmenigte banen -
2 ringeln
ringeln♦voorbeelden: -
3 durchschlängeln
durchschlängeln, sich1 (zich) kronkelen, slingeren door♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 sich durch die Gesetze durchschlängeln • tussen de klippen van de wetten door manoeuvreren -
4 krümmen
krümmen1 zich krommen, zich buigen ⇒ kromtrekken, krom gaan staan♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 was ein guter Haken werden soll, krümmt sich beizeiten • het moet vroeg krommen, zal het een goede punthaak geven -
5 schlingen
schlingenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slingeren, strengelen, winden ⇒ omdoen, leggen, slaan2 vlechten, strengelen♦voorbeelden: -
6 kringeln
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский